Gegevens kunstwerk
Locatie kunstwerk
Adres
Lange Voorhout, Den Haag
Stadsdeel
Centrum
GPS gegevens
52.082286331871, 4.3134874426056 Bekijk op plattegrond
Omschrijving kunstwerk
Tekst
Paul van Solingen reed in een lijkkoets door Den Haag om zijn mozaïekexpositie bij galerie Esher Surry, die de dood als thema had, in te luiden. En hij beschoot publiekelijk zijn eigen kunstwerk ‘Goldfinger’ om het te voltooien. Het was begin jaren zestig van de 20e eeuw, de roerige tijd van nozems en provo’s, die tegen de heilige huisjes van de gevestigde orde aantrapten. Van Solingen deed er met zijn acties volop aan mee.
Zo taboedoorbrekend als zijn acties waren, zo traditioneel was het middel waarmee hij zich uitte: mozaïek. Als piepjonge, beginnende kunstenaar experimenteerde hij al met wit en zwart mozaïek. ‘Toch wil ik het liefst schilderen. Ik wil alleen bewijzen, dat wat ik met verf kan doen, ook in steen mogelijk is. Het resultaat is alleen harder.’, zei Van Solingen in de ‘Nieuwe Haagsche Courant’ van 7 juni 1963. Desalniettemin noemde de krant hem een ‘veelbelovende mozaïekwerker’. En het waren dan ook zijn mozaïeken, waarmee hij naam maakte.
Aanvankelijk vervaardigde hij relatief kleine, ingekaderde mozaïekschilderijen met gestileerde, soms geabstraheerde voorstellingen. Het meer gedurfde, grotere formaat volgde spoedig. Zo kreeg hij opdrachten voor grote vloer- en wandmozaïeken, onder andere voor een fabriek en een school. In de jaren tachtig maakte Van Solingen ook vloertegels van granito en beton. Tegelijkertijd vereenvoudigde hij zijn beeldtaal. Hij bouwde zijn composities op uit geometrische vormen.
Een voorbeeld daarvan is de granitotegel gemaakt ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van Bodega De Posthoorn. De voorstelling bestaat uit drie dieperliggende vormen: een vierkant en twee brede gebogen lijnen. De tegel ligt sinds 1986 in de stoep voor de bodega aan het Lange Voorhout. In de rand staat bovenaan de sponsor. Onderaan staan de eigenaren van De Posthoorn die elkaar in de periode 1945-1985 opvolgden: Jan Knijnenburg en Hans Meeuwisse.